‘Meer doen vind ik geen goed vertrekpunt’
Als vertegenwoordiger van een producenten-branchevereniging ben je vaak de brug tussen producenten en alles daarbuiten. Denk aan overheden, kennisinstellingen, consumenten, noem maar op. Ik heb gemerkt dat men staat te springen om dé innovatie die alle problemen oplost. We willen producten die al onze klimaatdoelstellingen halen, volledig circulair zijn, uiteraard volledig digitaal zijn, makkelijker te installeren zijn dan een lampje, geld verdienen in plaats van kosten en voor de bonuspunten je kinderen naar school kunnen brengen en voor je kunnen koken. Ja, de verwachtingen zijn hooggespannen en ja, producenten zijn aan het zwoegen om elkaar voor te zijn met de volgende innovatie. Dat kan ik alleen maar toejuichen. Zonder deze innovatiedrang hadden we nooit kunnen dromen dat wij vandaag de dag een waterfles zouden hebben die je via een app kan vertellen wat de inhoud van het flesje is.
Het sarcasme geeft wellicht weg dat ik een mening heb over innovatie. Het is absoluut nodig voor de doorontwikkeling van onze samenleving. Ik vraag mij alleen af of innovatie wel gebeurt vanuit een productief vertrekpunt. Steeds meer krijg ik het idee dat er gepoogd wordt te innoveren vanuit de vraag ‘wat kunnen wij nog meer doen?’. En dat merk je: producten krijgen steeds meer toeters en bellen en worden steeds complexer. ‘Meer doen’ vind ik geen goed vertrekpunt. Je kunt er tig boeken op naslaan, cursussen volgen of consultants inhuren die per half uur factureren maar het vertrekpunt van innovatie gaat inherent om de vraag: welke waarde je wil toevoegen om het leven van mensen te veranderen.
Wat betekent deze zoetsappige zin voor de installatiesector waar de uitdagingen, verwachtingen en regeldruk hooggespannen zijn? Wat is dan de volgende baanbrekende innovatie? Is dat een installatie die net een paar cijfers achter de komma efficiënter is? Als ik dat wist zat ik waarschijnlijk een voorwoord te tikken voor de Quote 500. Wat ik wel zie is dat enkel streven naar energetisch efficiëntere systemen niet innovatief is, want dat is immers een antwoord op de vraag ‘wat kunnen we nog meer doen’. Wat dan wel?
Als we kijken naar de grote verduurzamingsopgave in de gebouwde omgeving, dan is het duidelijk dat we vaart moeten maken om onze klimaatdoelstellingen te halen. We hebben aardig wat woningen te verduurzamen waar installatietechniek een belangrijke rol in speelt. Tegelijkertijd zijn strengere energieprestatie eisen - van zowel product als gebouw - mede bepalend geweest in de toegenomen complexiteit van installaties. Installateurs zijn bij uitstek de mensen die dat gemerkt hebben. Het plaatsen, vervangen of onderhouden van installaties duurt langer of er komen meerdere handen aan te pas. Dus aan de ene kant moeten we vaart maken en aan de andere kant hebben me steeds meer tijd nodig? Voel je hem al aankomen? Juist, de nodige productinnovatie moet de uitvoerders van de energietransitie ontzorgen. Producten moeten simpeler te installeren en te onderhouden zijn. Dan kunnen we vaart maken.
Het kan goed zijn dat producenten daarvoor de aandacht van energie efficiënte deels moeten verleggen naar verbeteren van installatiegemak. Dat zal wel tot de nodige discussies leiden. Want zolang wij blijven sturen op kostprijs per ‘EPC punt’ (ja ik weet dat de EPC niet meer bestaat maar dit praat wat fijner) zal de aandacht altijd liggen bij energieprestatie. Die discussie moeten we als maatschappij aan gaan. We moeten niet onderschatten hoe efficiënt installaties vandaag de dag al zijn. Durven wij het aan om gebouwen grootschalig uit te rusten met energetisch goede, makkelijk te installeren producten in plaats van de allerbeste producten die meer installatietijd en bouwkundige inspanningen vergen? Ik durf die discussie zeker aan te gaan. Het gouden ei is een product dat energetisch tot de top behoort en innovatief is.
Walid Atmar , Manager Kennisontwikkeling, de Nederlandse Verwarmingsindustrie